De taalsymbolen staan in een bepaalde volgorde:
Familie van het zelfstandig naamwoord
lidwoord
telwoord
bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
Werkwoord en bijwoord horen bij elkaar
werkwoord
bijwoord
Deze woorden verbinden zinnen
voorzetsel
voegwoord
Overige
voornaamwoord
tussenwerpsel